Een ander jaar, een andere bloemlezing

Als het einde nadert, is het tijd in het zwakke decemberlicht de balans op te maken. Per saldo kunnen we slechts constateren dat het opnieuw minder is geworden. Het schrikbarende kelderen van het haarvolume is wederom niet gestut. Weer een jaar voorbij, weer mislukt, weer bedrogen bij de vleet. Opnieuw bleek geluk vluchtig te zijn en de onrust een totalitaire controle te hebben over het gemoed. Dolken werden in de rug gestoken, principes verraden, nederlagen waren catastrofaal en de eeuwige domheid werd verder verspreid. Het was kortom een schitterend jaar.


En zo op het eind, is het te doen gebruikelijk dat het jaar op de meest stuitende manier afgesloten dient te worden: het huisfeest. Op tijd naar huis gaan om fijn te gaan slapen zal niet gaan: er wordt verwacht dat u iedereen om twaalf uur een schitterend nieuwjaar wenst, terwijl u dat eigenlijk geen fluit kan schelen. Maar zover is het helaas nog lang niet. U heeft des middags reeds een aardige hoeveelheid glühwein en oliebollen verorbert, zodat de jolige dronk reeds verschoten is. De vermoeidheid treedt op, maar aangezien er jonge kinderen en baby’s op het feest aanwezig zijn wordt het niet gewaardeerd als u uit pure lamlendigheid besluit alvast de eerste sniffa te pakken om zodoende voor de laatste keer te proeven wat de Colombiaanse koekenbakkers er dit jaar van hebben gemaakt. Het is zeven uur, er zijn nog vele lange kwellende uren te gaan, het verlossende einde is nog lang niet in zicht. U zult zich moeten vermaken met de mensen die zo serieus en trots vertellen dat ze dit jaar minder zijn gaan vliegen en gestopt zijn met vlees eten. U heeft dit van dergelijke types al duizend keer gehoord. U zou dolgraag willen stoppen met leven.

Maar in plaats van een last te zijn voor uw gastheer of gastvrouw, door met een gezicht als een oorwurm vooral niet te lachen om de belabberde humor van uw zwager, zou u ze prima van dienst kunnen zijn. Ook voor de gastheer of -vrouw was het december, dus ook zij zullen ongetwijfeld zijn opgezadeld met lectuur, die door de gever als bijzonder erudiet en noodzakelijk werd getypeerd. De geluksvogel in kwestie die dit infantiele werk in de maag gesplitst heeft gekregen zal daar ongetwijfeld anders over denken. Hij denkt er niet aan het vuistdikke boek over deugende mensen, Joe Straaljager, leuke gedichtjes of het eind van het kapitalisme in te zien. Helaas schrijven beleefdheidsnormen voor dat gekregen flutboeken niet meteen op de brandstapel gegooid mogen worden, waar ze eigenlijk horen. In plaats daarvan moeten ze de zorgvuldig bijeengezochte verzameling in de boekenkast met hun onbeholpenheid bezoedelen, dit tot groot verdriet van de gastheer of -vrouw. Het is dus de hoogste tijd dat u dit verdriet wordt verzacht. Dus, terwijl de rest van de gasten klagen over het belabberde Europese treinnetwerk, gaat u voor de boekenkast staan. Er staat altijd wel iets van Bregman, Hofman, Huff, Wieringa, Eggers, Pfeiffer of andere ontaarde schrijvers in de kast. Neemt u deze boeken gerust van de plank, doe het raam open, en smijt ze naar buiten. Daar doet u uw gastheer of -vrouw een groot plezier mee.

De op de plank vrijgekomen ruimte kunt u nu benutten door “De Avonden” beter ten toon te spreiden. Dit jaar stond weliswaar in de Volkskrant dat de dagen uit het boek synchroon liepen met de dagen van dit jaar, maar tijdens het lezen bent u op Eerste Kerstdag beneveld afgehaakt. Dat geeft gelukkig niet, want u krijgt een bloemlezing van de Misantroop.

I
‘Hoe gaat het hier?’ vroeg Joop. ‘Hoe zal het gaan?’ dacht Frits. ‘Hoe zal het gaan?’ zei hij. Er was even een stilte. ‘Sinds Joop het huis uit is, vader,’ vervolgde hij op een luchtige toon, ‘kan ik uitstekend met hem opschieten.’

II
‘Als ik straks thuiskom, vraagt mijn vader, of ik iets beleefd heb vandaag,’ dacht hij. […] Frits opende de deur, droeg zijn fiets de trap op en zette hem rechtop in het berghok. Op dat ogenblik ging de deur van de zijkamer open en zijn vader, in zwarte wollen kamerjas, trad in de gang. ‘Goede middag.’ zei Frits. ‘Wel,’ vroeg zijn vader, ‘iets nieuws beleefd?’ Zijn gezicht was geplooid in een glimlach. ‘Nee, dat niet’ antwoordde Frits. ‘Wat zeg je?’ vroeg de man, het hoofd naar voren brengend. ‘Alles gewoon,’ zei Frits. ‘Hè?’ vroeg zijn vader. ‘Alles gaat zijn gang,’ zei Frits nu luid, half roepend.

III
‘Geef hem even aan oom Frits,’ zei Frits op spottende toon. Joosje gaf hem het kind aan, maar het begon nog harder te schreeuwen en trappelde met de voetjes. Het sloeg met de vochtige handjes van zich af. […] Het kind begon na het drinken weer te huilen. ‘Het is eigenlijk een kreng van een kind,’ zei Frits. ‘De zenuwen zijn verkeerd gegroeid. Het zal wel niet lang leven.’

IV
‘Nu moet ik,’ dacht hij, toen hij de knop had afgeschakeld, ‘de deur op de knip doen, me eerst op de grond wentelen, een tijd lang heel hard o! o! roepen en dan met een ijzeren staaf alle ramen stukslaan. En als ze van beneden en boven komen, in zwijm vallen als ze de deur hebben ingetrapt. En dan fijn naar een inrichting.’ ‘Tiretjoeptjoepfalderi,’ zong hij zacht, ‘tiretjoeptjoepfaldera.’

V
Toen Frits zag, hoe zijn vader langzaam het gepelde ei over zijn brood verdeelde, maar niet wist, waar hij de doppen in de handpalm moest laten en onhandige, hulpeloze gebaren maakte, dacht hij: ‘Ik moet iets doen.’ ‘Waar wacht je op?’ vroeg zijn moeder. Hij stak zijn eigen, nog ongepelde ei in de mond, sloot de lippen en maakte door de neus, steeds luider en sneller, kakelende geluiden. Met opengesperde ogen keek hij zijn ouders om beurten aan en liet daarna het ei op zijn bord vallen. Zijn moeder glimlachte, maar zijn vader keek verbaasd, het gezicht vertrekkend als iemand, die tegen de zon inkijkt.

VI
Hij liep de gang in, ontstak licht en keek in de spiegel. ‘Moge ik behoed blijven voor de kaalhoofdigheid,’ zei hij, het haar achterover drukkend en de grens van de inplanting scherp beziend. ‘Het is een gruwelijke straf.’

VII
Jaap ging half liggen. ‘Dat is niets,’ zei Frits tot Viktor, op Jaap wijzend. ‘Die jongen is onwel. Maar hij heeft het aan zichzelf te wijten. Men gebruikt te veel en ondervindt er de gevolgen van. Maar denk eens aan al het leed zonder schuld. God alleen ziet het.’ hij greep Viktor bij de arm en zei: ‘Als je maar één oog hebt, dan is het nacht, als je knipoogt.’

VIII
Hij bekeek haar en zei in zichzelf, geluidloos de mond bewegend: ‘Ik voel me vandaag beroerd. Maar laat ons om ons heen zien. Sommige mensen worden reeds bij het begin van hun leven gestraft: zij worden als vrouw geboren. Frits van Egters, wijsgeer. Bladzijde twee en tachtig.’

IX
‘Jij wordt nog wel eens een keer gek,’ zei ze. ‘Zeker,’ zei Frits, ‘ik ben een flink eind in de richting gevorderd. Maar vertel het niet aan anderen.’ ‘Zou er ergens redding zijn?’ dacht hij. Zijn vader kwam binnen en vroeg: ‘Wat is er? Waarover is er weer kabaal?’ ‘Nee vader,’ zei hij, ‘het is een kwestie van luid spreken om iets uit te leggen.’

X
Hij zoog de borst vol adem en stapte in bed. ‘Het is gezien,’ mompelde hij, ‘het is niet onopgemerkt gebleven.’ Hij strekte zich uit en viel in een diepe slaap.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *