Bloemlezing op oudjaarsavond

Amsterdam, 31-12-2017

Op oudejaarsavond overziet een mens zijn daden van het afgelopen jaar en beseft dat het weer een zondig jaar is geweest. Brieven werden te weinig geschreven, moeder werd te weinig gebeld en liefgehad, financiële middelen werden nodeloos over de balk gesmeten, grootspraak was eerder regel dan uitzondering, de haargrens week weer enkele millimeters. En zoals dat elk jaar te doen gebruikelijk is, las de Misantroop weer ‘De avonden’ niet nominaal. Op Eerste Kerstdag was, door het vele kerstbezoek en bijkomende sores, hem ’s avonds de lust ook maar een letter te lezen volledig vergaan. De volgende dag werd de schade, tijdens een treinrit van enkele uren, ingehaald. Doch het kwaad was reeds geschied. God ziet alles.
De ontmoediging die al dit mislukken doet ontstaan, is een zware last voor de medemens. Tijdens deze donkere dagen is troost ver weg. De man die je vader is, draagt met kerst een overhemd met een bloemetjes patroon in zijn boord. Het kroost van een ander bevuilt de frisse lakens met stront en pis. Tijdens het diner ontstaat een hoog oplopende discussie over de prijs van gordijnen. De gedichten zijn doorspekt van rancune. De dagen zijn druilerig en verloren. Van schrijven komt niets, woorden schieten tekort bij het zien van al het lijden. God ziet alles.


Gelukkig is de Nederlandse literatuur verrijkt met ‘De avonden’, een werk dat de dagen rond kerstmis dragelijker maakt. Frits van Egters is de naam, die mij het huilen doet vergaan. En aangezien het, om onduidelijke redenen, geen traditie is van elke Nederlander de avonden eind december te lezen, zal een bloemlezing volgen uit dit wonderbaarlijke werk. Want vanavond zult u ze de hand schudden, de vrienden van, het neukertje van, de uit een diepe sloot opgeviste oude vriend, de jolige voorbijganger, de buurman met wie u wekelijks gezellig staat te zwijgen in de lift. U zult een ‘van hetzelfde’ over uw lippen persen, hopend dat de nacht gauw voorbij is, wensend dat u overal was deze avond behalve op deze plek, bij iedereen behalve bij deze mensen. Doch als u deze bloemlezing heeft gelezen, zal uw avond wellicht verlicht worden. U kunt uw dronken zwager wijzen op zijn naderende kaalheid, vragen wat de gastvrouw van het weer denkt terwijl u een mislukte oliebol in uw gezicht wurmt. Of vertel het verhaal over de twee kinderen die speelden met een bijl. God ziet alles, het zal niet onopgemerkt blijven.

I
‘Ik moet opletten,’ dacht hij, ‘ik moet scherp toezien.’ Van het eerste ogenblik, dat zijn vader begon te eten, bleef hij naar hem kijken. ‘Hij kauwt zonder geluid,’ dacht hij, ‘maar de mond gaat er telkens bij open.’ Hij bekeek de nek en voelde woede in zich opstijgen. ‘Zeven wratten,’ zei hij bij zichzelf, ‘waarom heeft hij die nooit laten wegnemen? Waarom althans niet die dingen weg?’

II
‘Je begint aardig kaal te worden,’ zei Frits. Joop antwoorde niet. ‘Zeg Joop,’ begon hij opnieuw, ‘niet om hatelijk te zijn, maar je hoofd begint aardig kaal te worden. Het duurt niet lang, tot je haren te tellen zijn op de vingers van je hand’ […] ‘Ik zou het verschrikkelijk vinden, als ik wist, dat ik kaal moest worden. Ik zou niet langer willen leven. Maar, begrijp goed, ik wil je niet ontmoedigen.’

III
‘De meeste sterfgevallen zijn van kanker.[…] Het is een hele mooie ziekte,’ ging hij voort, ‘ik heb er aardige dingen van gelezen. Het is een woekercel. Het groeit uit het niets en het groeit maar door. Door alles heen. Van het ene orgaan op het andere. Dwars door de ingewanden. Gruwelijk, ongeneeslijk, groots.’

IV
‘Van een bericht, dat hij de vorige zomer had gelezen, wist hij nog bijna letterlijk de tekst. Een boer had zijn knecht gevraagd hem over de wagen de hooivork toe te werpen. Toen de knecht dit niet snel genoeg deed, keek de boer, op de rand van de kar staand, over de lading heen op het ogenblik, dat de vork kwam aanvliegen. De tanden drongen hem in de ogen en hij viel dood van de wagen.’

V
‘Staat die jas gek bij mijn muts?’ vroeg ze. ‘God beware ons,’ dacht Frits, ‘wat een combinatie.’ ‘Een leuke, eenvoudige dracht,’ zei hij, ‘die bij je past. Stemmig en niet opzichtig.’

VI
‘Zijn vader mengde de sla door het persen met de vork met de aardappelen en moeste alles met de uien samen. ‘God, almachtige, zie onze daden en beproevingen,’ zei Frits bij zichzelf, naar de hand kijken, die de vork gestaag op en neer bewoog. Hij voelde zijn gezicht warm worden. ‘Het dooreen mengen van een zorgvuldig toebereide maaltijd geldt als een belediging van degene, die hem heeft gekookt, vader,’ zei hij, zijn moeder aankijkend. Ze sloeg de ogen neer.’

VII
‘Hij wilde enige passen doen, maar ging geheel uit de richting en bleef dicht bij de deur, naast een blinkende gokautomaat, tegen de muur leunen. Hij probeerde door de rook, die op zijn ogen prikte, de aanwezigen te onderscheiden. Iemand legde een hand op zijn schouder en zei zacht: ‘trek je er maar niets van aan, zo voelen ze zich hier in werkelijkheid allemaal.’

VIII
‘Dronken,’ antwoordde hij, ‘oudehoer toch niet. Jullie zijn achterlijk volk uit de provincie. Wat heb je toch in godsnaam voor een voorstelling van wat dronken is?’ ‘Nee,’ zei ze, ‘vertel me, dat je niet dronken was. Je vader en ik hebben je in bed moeten dragen.’

IX
Terwijl zijn moeder de tafel afruimde, werd er gezwegen. Naar gelang de tafel leger raakte, voelde Frits in zich een spanning groeien. ‘Nu met verstand en gevoel een vraag stellen,’ dacht hij. ‘eerste een paar woorden om het gehoor te scherpen.’
‘abadida didonkolo bolde netsowan intendus, vader,’ zei hij, ‘igatedo bewank destel.’ ‘wat?’’ vroeg de man, zich naar hem toe buigend. ‘Vader,’ vroeg Frits, ‘hoe oud was je toen je naar de fabriek ging?’

X
Hij zoog de borst vol adem en stapte in bed. ‘Het is gezien,’ mompelde hij, ‘het is niet onopgemerkt gebleven.’ Hij strekte zich uit en viel in een diepe slaap.

2 thoughts on “Bloemlezing op oudjaarsavond

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *